Kidz Together 
 

4 Pedagogische basisdoelen


1. Emotionele veiligheid

Onder emotionele veiligheid vestaan we een veilige omgeving waarin je kind zich gewaardeerd en geaccepteerd voelt om zichzelf te kunnen zijn. Zo durft het zichzelf, andere mensen en nieuwe dingen te ontdekken. Zonder emotionele veiligheid kunnen de andere opvoeddoelen niet behaald worden.
In de praktijk
Ik probeer emotionele veiligheid te bereiken door te werken met een vaste groep, met vaste gezichten, met een duidelijke inrichting van de opvangruimte en met een vaste dagindeling en regels.
Vaste groep en vaste gezichten
Een kind voelt zich veilig als het zoveel mogelijk wordt opgevangen in een vaste omgeving met vertrouwde mensen om zich heen. De kleinschaligheid van de gastouderopvang draagt hier positief aan bij. Het kind wordt altijd door dezelfde gastouder opgevangen, in dezelfde omgeving. Ook is er een klein aantal gastkinderen op hetzelfde moment aanwezig. Deze vastigheid geeft de kinderen rust en duidelijkheid.
Wennen
De gastouder is het vaste gezicht en aanspreekpunt van het kind. Het kind heeft tijd nodig om de gastouder te vertrouwen. Daarom heb ik extra aandacht en tijd voor een kind (en de ouders) dat voor het eerst naar mij komt.
Een goed wenproces is belangrijk voor het slagen van de opvang. Bij jonge baby’s wordt het ritme van thuis zoveel mogelijk aangehouden. Naarmate de kinderen ouder worden draaien ze steeds meer mee in het ritme van de dag. 

Inrichting
Naast de vaste gezichten is het voor het kind belangrijk dat het zijn omgeving herkent. De inrichting van de opvangruimte is kindvriendelijk, bekend en vertrouwd. De ruimte biedt een kind de mogelijkheid om veilig en ongestoord te kunnen spelen.
Dagstructuur en regels
Tot slot zorgen de dagstructuur en de duidelijke, vaste regels bij mij ervoor dat het kind zich emotioneel veilig voelt. Binnen dit ritme is ruimte voor (spontane) activiteiten.
Ik plan activiteiten die aansluiten bij de behoeften en de ontwikkeling van de kinderen.


2. Ontwikkelen van persoonlijke competenties
Persoonlijke competenties zijn vaardigheden en eigenschappen die het kind bezit, zoals impulsbeheersing en kunnen lopen. Een kind ontwikkelt deze competenties door te spelen en te experimenteren.
In de praktijk
Ik wil een kind spelenderwijs uitdagen in de ontwikkeling van zijn of haar motorische vaardigheden, cognitieve vaardigheden,taalvaardigheden en creatieve vaardigheden. Door deze vaardigheden kan een kind steeds zelfstandiger functioneren in een veranderende omgeving.

De persoonlijke competenties die het hiervoor nodig heeft, stimuleer ik door de volgende vaardigheden te oefenen:

Fysieke ontwikkeling: motorische en zintuigelijke ontwikkeling
Hoe een kind  zich fysiek ontwikkelt en in welk tempo is deels genetisch bepaald maar niet alleen de ouders zijn van invloed. De omgeving is dit ook. De omgeving moet de ontwikkeling van het kind prikkelen. Het kind moet uitgedaagd worden om dingen te gaan leren die hij of zij nog net niet kan. Namelijk een kind dat nature nieuwsgierig en onderzoekend is, ontwikkelt zich sneller als de omgeving stimulerend is.
Ik help het kind bij zijn of haar motorische ontwikkeling.
Taalontwikkeling
Het tweede ontwikkelingsgebied, taalontwikkeling van een kind begint al vanaf de geboorte. Een baby maakt duidelijk dat hij of zij iets wil door te huilen. 
Bovendien hoort een baby de hele dag gesproken woorden. Hierdoor gaat hij of zij uiteindelijk zelf praten. Ik stimuleer de taalontwikkeling door alles wat een kind doet te verwoorden. Daarnaast stel ik het kind vragen en herhaal onjuist taalgebruik op de juiste manier. Verder wordt de ontwikkeling gestimuleerd door het kind voor te lezen en samen liedjes te zingen.
Denken en beginnende rekenvaardigheid
Deze categorie sluit aan bij de spontane nieuwsgierigheid van een kind en gaat vooral over het ontwikkelen van getalbegrip en wiskundige inzichten. Ik stimuleer een kind op dit gebied, maar stuur het niet.
Dit doe ik door bijvoorbeeld telspelletjes te spelen met het kind of door het kind te vragen om een bouwwerk te ontwerpen en te maken. 
Hierbij benoem ik begrippen als “eerste, laatste, groter, zwaarder”.
Onderzoekend leren
Een jong kind speelt manipulerend spel. Dit betekent dat het op natuurlijke wijze de eigenschappen van voorwerpen verkent en uitprobeert wat het met deze voorwerpen kan doen. Hierdoor ontdekt een kind wat oorzaken en gevolgen zijn. Eerst doet een kind dit per toeval, maar later steeds meer bewust.



3. Ontwikkelen van sociale competenties

 Met sociale competenties worden sociale kennis en vaardigheden bedoeld, zoals wachten op je beurt en samenwerken. Een baby heeft vanaf de geboorte contact met andere mensen. En naarmate een kind ouder wordt, wordt het aantal contacten steeds groter. Het is voor een kind dus van groot belang dat het sociale competenties ontwikkelt. Deze competenties kan het gebruiken om goed met andere mensen om te gaan.
In de praktijk
Bij mij heeft het kind vaak een paar vaste, speelkameraadjes in dezelfde leeftijdscategorie. Hiermee kan het de sociale competenties oefenen en uitbreiden. De kinderen kennen elkaar vaak goed door de kleinschaligheid van de gastoudersetting. Hierdoor kunnen ze ook goed met elkaar communiceren. Dit doen ze niet alleen verbaal, maar ze communiceren juist ook non-verbaal door hun houding, mimiek, fantasie, in hun spel en via tekeningen.


4. Eigen maken van normen en waarden

Een kind leert de normen en waarden van het gezin waarin het opgroeit. Het weet al snel wat wel en wat niet mag of kan. Het leert bijvoorbeeld dat schoppen niet mag. 

En het kind leert dat speelgoed delen juist goed is. Hierdoor leren ze deze normen en waarden kennen. Wanneer een kind ouder wordt, wordt zijn of haar leefomgeving groter. Het kind leert dan dat bij anderen soms andere normen en waarden gelden. Ik vind het belangrijk om kinderen te leren dat andere normen en waarden niet per definitie beter of slechter zijn, maar gewoon anders.
In de praktijk
Ik draag verschillende normen en waarden over aan het kind. Dit zijn omgangsvormen, zoals gedag zeggen als je weggaat. 

 Maar het zijn ook praktische situaties zoals handen wassen na toiletbezoek. Het kan zijn dat de normen en waarden van mij anders zijn dan die van de ouders. Hier leert het kind van. Het kind kan prima omgaan met verschillende normen en waarden.